Is alles verzonnen?

In de Toelichting bij De wiekslag van de garoeda maak ik gebruik van de ideeën van Yuval Noah Harari die in zijn boek Sapiens, a short story of humankind stelt dat alles bedacht is; van geld tot goden.

Sommige lezers van mijn boek, met name uit religieuze hoek, vragen zich af of dit altijd waar is. Immers, zo zeggen zijn, God kan toch niet bedacht zijn.

Dat god door mensen bedacht is, is niets nieuws. Spinoza was al tot die conclusie gekomen, en ook Harry Kuitert, een twintig jaar geleden zeer bekende Nederlandse theoloog, heeft gezegd dat alle spreken over boven van beneden komt.

In het boeddhisme bestaat geen schepper-god, en het begrip van de geest als organiserend beginsel wordt heel breed getekend. In Lied 10 wordt de Boeddha als opperste autoriteit aangehaald, en hij zegt dat alles door de geest is gemaakt en dat alles overeenkomstig het etiket dat de geest erop plakt ook op die wijze manifesteert. Er volgt dan een hele waslijst van fenomenen en telkens wordt herhaalt dat de maker alleen de geest is.

Laat dat open of er ‘iets’ is daarbuiten of daarboven? Mijn antwoord op deze vraag is bevestigend. De redengeving hiervoor is als volgt. Het numineuze is niet uit te drukken en dus kennelijk niet in taal te vangen. Wij hebben er wel een verhouding mee, maar die is niet anders dan ons gevoel erover, en met praten help je het om zeep. Maar wàt het numineuze is, god of wat anders, daarover valt niets te weten, anders dan in een bedachte orde.

Veel mystici hebben geprobeerd dit onzegbare gevoel uit te drukken in de termen van hun bedachte orde van christendom, sufisme of boeddhisme, maar dat lukt niet, want de per definitie dualistische taal is niet geschikt ‘dit iets’ te benoemen of te beschrijven. Het is voorbij visie, mediteren, handelen en vervulling. Kortom wàt dat ‘iets’ is kunnen wij niet weten. Zeggen dat het dus niet bestaat is te kort door de bocht, maar zeggen te weten wat het is, is hubris, de menselijke overmoed, die in de Griekse mythologie door de goden werd gestraft.

Zhabkar zegt uitdrukkelijk dat ‘dit’ niet bestaat, en ik denk dat wij het zo kunnen opvatten dat ‘dit’ niet bestaat in de dagdagelijkse categorieën die wij hanteren.

Dit laat dus het ontologische bestaan van ‘dit’, god of iets anders open, maar zo onzegbaar open dat het buiten onze mogelijkheid van kennisvergaring staat. Onze biologie die de basis is voor wat wij kunnen weten, maakt kennelijk het weten hiervan niet mogelijk, want wij weten het niet. En omdat wij het niet weten is het ongepast er een oordeel over te hebben, laat staan er een beroep op te doen, want dat is nu precies invulling zoals die in de bedachte ordes geschiedt.

Kortom, ik houd het dus voor mogelijk dat er een organiserend ‘iets’ of ‘dit’ is dat wij niet kunnen kennen. Maar het ontbreken van die kennis maakt ons tegelijk vrij. Immers met wat wij niet kunnen weten, hoeven we geen rekening te houden, en dus de onmogelijkheid om ernaar te handelen, ontslaat ons van elke verplichting daartoe.