Artikel : De overstap van ik-het naar ik-jij helpen maken

Artikel zoals gepubliceerd in het Tijdschrift Conflicthantering, juli 2008, 2008-5

De overstap van ik-het naar ik-jij helpen maken
door Jan Willem van Ee

Het verzoek kwam van een wat ouder echtpaar, zo’n tien jaar gehuwd, voor beiden een tweede huwelijk na het overlijden van de eerste partner. Het ging niet langer; zij had inmiddels een eigen woning gekocht en was vertrokken. De vraag was of ik de scheidingsmediation wilde doen. Ik kreeg de huwelijksvoorwaarden: uitsluiting van de koudste soort.[1]

Bij de eerste bijeenkomst kwam de man met een waslijst met klachten. Hij had het allemaal in de loop van de jaren opgeschreven. Een normaal mens kón er niet anders tegenaan kijken, toch? Zij vond dat hij zijn verantwoordelijkheid niet nam voor de opvoeding van haar jongste kind. De kosten daarvan en die van de huishouding kwamen boven haar inkomsten uit en zij vond dat hij daaraan ook moest bijdragen. De bijeenkomst eindigde met de afspraak dat beiden een overzicht van inkomsten en vermogen zouden overleggen, waarover dan verder gepraat zou worden.

De overzichten kwamen en toen begon het mij te dagen dat het over heel iets anders ging dan wat de cliënten zelf zeiden. Geld was niet het probleem, het ging om de perceptie op het geld.

In de tweede bijeenkomst heb ik de overzichten met hun toestemming geparkeerd en ze de vraag gesteld wat eigenlijk de achtergrond was van de moeilijkheden. Nogal eigenwijs, want ik wist dat veel therapie aan het besluit om te scheiden vooraf was gegaan. Toen vroeg ik hem of hij nog van haar hield en het antwoord was een emotioneel ja. Of zij er ook zo over dacht? Ja, dus, maar ze konden hun probleem niet oplossen!

Daarop stelde ik haar de vraag: ‘Waar is het vermogen dat je hebt voor nodig?’ En toen kwam er een verrassend antwoord: ‘Het is een compensatie voor mijn kinderen die hun vader al zo jong hebben moeten missen.’ Haar eerste echtgenoot was bij een ongeluk omgekomen en was goed verzekerd. Toen ik de man een gelijke vraag stelde kwam er in wezen eenzelfde antwoord: ‘Het geld is voor mijn kinderen.’

Daarna ontspon zich een discussie over vragen als van wie geld nu eigenlijk is en waar het voor bedoeld is of waar je het voor kunt bestemmen. Deze hele algemene discussie bracht beiden tot het inzicht dat ze heel onbewust de idee hadden dat de overleden partner van hun vroeg om zo te handelen in het belang van de kinderen. Maar gaandeweg zagen ze in dat ze dat alleen maar zelf deden en in hun eigen en beider nadeel! Deze bijeenkomst eindigde met de vaststelling dat een echtscheiding misschien toch niet nodig was. Verder gaf ik huiswerk en het verzoek om na te denken over hun beider positie ten aanzien van geld.[2]

Verborgen programma

Dit was de beschrijving van wat er aan de buitenkant gebeurde. Maar wat was er nu werkelijk aan de hand? Het was duidelijk dat het niet langer ging en als ook therapie niet helpt, dan is een scheidingsmediation een verstandig besluit. Tijdens de eerste bijeenkomst vond ik dat ook. Beiden waren volstrekt overtuigd van de eigen redelijkheid. Toen in de tweede bespreking de eigenlijke oorzaak van de geschillen boven water kwam, was daarmee ook min of meer de zaak bekeken. Geen van beiden had zich namelijk gerealiseerd dat er een verborgen programma achter hun handelen zat, namelijk de invloed van de overleden partners. Hun veronderstelde wensen speelden in het huwelijk nog steeds een rol. De foto’s van de beide overleden partners hingen in de hal van het gemeenschappelijke woonhuis. Men hoeft niet in magie te geloven om aan te nemen dat wanneer op elk moment van de dag de beide overleden partners neerzien op het nieuwe huishouden, de nieuwe partners daar iets mee doen.

In het licht van mijn conflictmodel was het de koppeling die ze allebei met geld hadden (getriggerd door de herinnering aan de partners), die maakte dat in dit geval voor beiden het uiteindelijke probleem was dat zij hun eigen geld niet ten goede durfden te laten komen aan hun nieuwe partner. Het was voor beiden de koppeling aan het ‘gebrek’ dat gierigheid of hebzucht heet, al was voor ieder de kleuring weer anders.[3] Wat zij deden was een spel opvoeren waarvan zij de auteurs niet waren, waarvan de motieven voor hen onbewust waren en dat pas toen het in het bewustzijn kwam, zicht gaf op het bizarre van de eigen motieven.[4]

Koppeling met menselijke gebreken

Wat kan de mediator doen? Deze afloop was bijzonder. Vaak zijn de standpunten erg verhard en ook hier was dat het geval. Maar toch kwamen zij door een fase heen die ik hierna theoretisch wil onderbouwen.

Ik betoog dat in het conflict via de conflictstof altijd een koppeling bestaat aan een van de grote menselijke gebreken. Vanaf dat moment wordt de omgeving uitsluitend nog waargenomen in het licht van het betreffende gebrek en alles richt zich erop om deze waarneming waar te maken en zo te houden. Het houdt in dat alles wat de ander doet zal worden geïnterpreteerd als bevestigend voor de eigen visie en dat elementen die niet bevestigend zijn niet worden gezien of als uitzondering terzijde worden gezet.

Om tot een oplossing te raken is er dus iets nodig om deze perceptie te doorbreken. Hier zit de crux van mijn hele verhaal. In de eerste plaats is dit het besef dat de perceptie mogelijk onjuist kan zijn. Dit is heel lastig, omdat de perceptie er juist op gericht is, geheel onbewust, de waarneming te bevestigen. De oplossing ligt in simpele logica. Ieder mens is in zijn structuur volstrekt uniek. Dit houdt tevens in dat de verwerking van een impuls ook volstrekt uniek is. De binnen de structuur met de impuls gecreëerde informatie is dus per definitie subjectief.[5] De wetenschap van de absolute subjectiviteit van de waarneming dwingt tot de conclusie dat zij de waarheid niet kán zijn. Wie ervan overtuigd is het juist te zien, begaat zo dus ‘de zonde van de zekerheid’.[6] Het probleem is echter dat zelfs die wetenschap nog niet meteen leidt tot ander gedrag.

Martin Buber

Een prachtige aansporing tot ander gedrag vind ik bij Martin Buber in zijn boek Ich und Du.[7] Buber zegt dat er twee manieren zijn om met een ander mens om te gaan. De eerste is om die ander als een ‘object’ te zien. Daarin is de ander een obstakel. Alles zou goed zijn als die ander er maar niet was. De ander is op die manier altijd minder.

De tweede manier is om de ander te zien als een subject, een medemens, een ‘jij’. Het is de ander zien met compassie en mededogen, kortom, in het licht van de menselijke deugden. Buber zegt dat het twee staten van zijn zijn. De eerste is die van de ik-het-relatie en de tweede die van de ik-jij-relatie. De staat van zijn bepaalt hoe wij waarnemen. In de koppeling aan een sturingsmechanisme (zie kader) zien wij de ander altijd in de ik-het-relatie. Maar hoe kom je daaruit? Buber legt in een prachtige poëtische passage uit dat zoiets kan geschieden door wil en door genade.[8] Het is in de ik-jij-relatie dat de echte ont-moeting plaatsvindt. Dit is alleen mogelijk in ware wederkerigheid en gelijkheid.

Dit gegeven is verder uitgewerkt in materiaal dat door het Arbinger-instituut is gepubliceerd.[9] Het laat zien dat pas als iemand ophoudt de ander als object te zien, hij in staat is die ander te ontmoeten. Iedere mediator maakt het mee dat er in de mediation een omslagpunt zit. Wát er precies gebeurde, is achteraf meestal niet duidelijk, maar het was alsof de sfeer veranderde. Als zo’n punt er niet komt mislukt de mediation of sleept die zich naar zijn einde in formele afspraken. Wanneer het omslagpunt er eenmaal is, is het probleem vaak snel opgelost. Wat er gebeurt is dat een of soms beide cliënten hun koppeling aan het ‘gebrek’ en daarmee ook de waarneming van de ander als object verlaten. Er ontstaan weer gelijkheid en wederkerigheid.

Van ik-het naar ik-jij

Toen ik aan de man vroeg of hij nog van haar hield, maakte zijn antwoord het mogelijk dat ze in een andere relatie tot elkaar kwamen te staan. Natuurlijk is zo’n eerste moment erg fragiel en het kan snel misgaan. De mediator moet daarop bedacht zijn, vooral omdat de cliënten zelf zich niet bewust zijn van de mechanismen die hier werken. Het gesprek daarna over de perspectieven op geld maakte het mogelijk weer een consensueel domein te ontwikkelen waarbij waarden werden gedeeld. In deze mediation was het besef van de eigen verborgen motieven voldoende om het proces van de overgang van de ik-het- naar de ik-jij-relatie mogelijk te maken.

Als beide partijen dat op hetzelfde moment doen is het prachtig, maar dat komt natuurlijk zelden voor. Als een van de cliënten wel, maar de andere niet uit de ik-het-relatie kan stappen wordt het lastiger. Als een van partijen in de ik-jij-relatie stapt zal de ander dat niet meteen zien. Hij neemt immers nog waar in de ik-het-relatie en een verkeerde opmerking kan de eerste er zo weer in terugplaatsen. Hij is zich daar niet eens van bewust. Dit is ook het fragiele moment. Hoe vaak gebeurt het niet in een mediation dat het de goede kant lijkt op te gaan en dan, met één ongelukkige opmerking, is de zaak weer terug bij af? Dit zijn hele vervelende momenten.

Het keuzemoment

Ik meen dat iedere partij de keuze heeft om in de staat ik-het of ik-jij met de ander om te gaan. Het is de autonomie van de cliënt die hem ervoor kan laten kiezen om in de staat ik-jij te stappen en zo de ander tegemoet te (blijven) treden. Het omslagpunt in de mediation is juist dit punt: een van beiden verlaat de ik-het-staat, ziet de ander niet meer als object en weet zo als het ware een nieuw veld te creëren. Hier ligt de kracht van de goede mediator: dit moment voor te bereiden en als het zich voordoet, het voor beide partijen mogelijk te maken het vast te houden, zodat de ander ook uit zijn schulp kan kruipen en dat beiden er niet weer in belanden.

Mijn overtuiging is dat er altijd een keuze is, al kan dat soms heel lastig lijken.[10] In het conflict en in de koppeling aan het sturingsmechanisme en dus in de staat ik-het, kan het net lijken of die keuze er niet is. Dat is bijvoorbeeld in de gevallen dat iemand vindt dat hij dit of dat niet over zijn kant kan laten gaan, of denkt: ‘Wat zullen ze wel denken of zeggen?’, vergetend dat ‘ze’ over het algemeen niets zeggen of denken. Het is alleen maar ons eigen beeld van onszelf dat ons opscheept met dergelijke gedachten. Als iemand vindt dat hij iets niet over zijn kant kan laten gaan, is hij eigenlijk bezig om een fictieve noodzakelijkheid in te vullen. Hij hóeft het immers niet zo te doen. Het kan anders, maar ‘anders’ is vaak met oordeel over zichzelf vermengd en door de ogenblikkelijke emotionele reactie al heel snel buiten beeld. Iedereen is het wel overkomen dat hij een emotionele reactie kreeg en daarop handelde, terwijl hij al wist op het moment dat hij het deed hij het zo niet moest doen of later spijt zou krijgen. En toch gebeurt het zo! Deze eerste reactie onder controle krijgen is een zaak van de wil. Het is de eerste noodzakelijke stap om van de ik-het- in de ik-jij verhouding te komen. Komt een mens daar niet overheen, dan blijft hij slaaf van zijn emoties.

Deze stap is veel gemakkelijker te nemen als partijen kunnen denken aan of nadenken over wat hen bindt. Ook al is de liefde weg, dan zijn er nog zoveel elementen die hen verbinden, waarvan de meest voor de hand liggende de kinderen zijn. De mediator kan, al of niet met een omweg, het gesprek op de kinderen brengen en hoe het met hen gaat, wat hun individuele perceptie is op hun kinderen. Dit zijn momenten waarop het omslagpunt bereikt kan worden. Mijn ervaring is dat als de cliënten het hier over eens worden, de andere problemen als het ware lichter worden. De reden daarvoor is dat ieder van partijen in de wederpartij weer de ander is gaan herkennen en dat zij in de termen van Buber in een ik-jij-relatie tot elkaar zijn gaan staan. Natuurlijk is elk onderdeel in de mediation weer een kans dat de cliënten in de ik-het-staat schieten, maar eenmaal doorbroken geweest is het gemakkelijker om eruit te komen en eruit te blijven. Voor de mediator is het interactieniveau dus het meest belangrijke om zijn aandacht aan moet geven.

Koppeling aan het sturingsmechanisme

In mijn artikel ‘Het mechanisme achter het conflict’, gepubliceerd in Tijdschrift Conflicthantering 2008, nr. 1, stel ik een paradigmatisch andere visie op het fenomeen conflict voor. Ik betoog dat een conflict altijd wordt gestart en onderhouden door een (veelal) onbewuste koppeling van ieder van de partijen aan een ‘gebrek’ in hun structuur. Structuur is wie en hoe de persoon is geworden met en door al zijn ervaringen. Dit gebrek in de structuur definieer ik als de grote menselijke gebreken of de christelijk doodzonden: boosheid, trots, gierigheid, wellust, etc. Niet de conflictstof, maar de koppeling met deze ‘gebreken’ of onderdelen daarvan start en onderhoudt het conflict. De koppeling kan voor de partijen geheel verschillend zijn. Ik gebruik de vergelijking met leren zwemmen: wie niet heeft leren zwemmen, kan de impuls van in het water vallen niet compenseren en verdrinkt. Wie niet weet wat een conflict is en ermee heeft leren omgaan, kan de impuls van de conflictstof niet compenseren en verzeilt tegen zijn zin in het conflict. Het conflict stelt in wezen de vraag aan een partij in het conflict hoe ver hij is opgeschoten met dit leerproces.

Over de auteur

Jan Willem van Ee (1946) was notaris te Utrecht van 1984 tot 2004. Sinds 1997 is hij mediator. In 2004 voltooide hij de masteropleiding Conflictmanagement in Maastricht. Zijn huidige werkterrein is het geven van trainingen en lezingen over conflictmanagement, vanuit het conflictmodel zoals beschreven in dit artikel en vanuit het enneagram. Daarnaast geeft hij persoonlijke coaching in exitsituaties of moeilijke processen.