Meer over Kerkelijk Recht

Kerkgenootschappen zijn in Nederland organisaties die zich uitsluitend met religie bezighouden. Artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek biedt de basis voor de juridische positie van kerkgenootschappen.

Dit artikel luidt als volgt:

Kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, bezitten rechtspersoonlijkheid. Zij worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Met uitzondering van artikel 5 gelden de volgende artikelen van deze titel niet voor hen; overeenkomstige toepassing daarvan is geoorloofd, voorzover deze is te verenigen met hun statuut en met de aard der onderlinge verhoudingen.

Artikel 5 luidt als volgt: Een rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft, met een natuurlijk persoon gelijk, tenzij uit de wet het tegendeel volgt.

De wet definieert niet wat een kerkgenootschap is. De Hoge Raad heeft hier wel een omschrijving gegeven die zegt dat het moet gaan om gemeenschappelijk Godsverering van de leden op grond van gemeenschappelijk godsdienstige opvattingen. Dit is niet meer, maar ook niet minder dan wat het spraakgebruik onder een kerkgenootschap verstaat. De vraag of de Kerk van Satan en de Scientologykerk een kerkgenootschap naar Nederlands recht is, is nimmer beantwoord. De Staat wenst zich niet te bemoeien met kerkelijke en religieuze aangelegenheden, overigens tenzij er een staatsbelang mee gemoeid zou zijn, en wil zeker niet vaststellen welke organisaties wel of niet kerkgenootschap zijn.

In de ons omringende landen is dat anders. In de meeste landen dienen kerkgenootschappen om als zodanig te kunnen optreden door de Staat erkend te worden. Dat geeft steeds aanleiding tot problemen, vooral omdat de gevolgen voor de erkenning in het financiële vlak liggen. Vergeleken met de andere landen van de Europese Unie heeft Nederland het meest liberale beleid en naar het toeschijnt ook de minste problemen.

Doordat de wet, anders dan voor de andere rechtspersonen, bijvoorbeeld vereniging, stichting en vennootschap, niets voorschrijft voor de interne juridische organisatie van een kerkgenootschap kan het kerkgenootschap deze geheel naar eigen believen invullen. Het ligt voor de hand om te concluderen dat de juridische structuur van een kerkgenootschap nauw samenhangt met de religieuze opvattingen over leiderschap en autoriteit. Zo leeft in de Rooms-katholieke Kerk de religieuze opvatting dat de paus als plaatsvervanger van Christus de Kerk leidt. Dit heeft een sterke hiërarchische structuur tot gevolg. De juridische organisatie van de protestantse kerken is over het algemeen ingegeven als reactie op de Rooms-katholieke opvattingen. Niet de hiërarchie maar de basis, de gezamenlijke leden, vormen de machtsbasis. Er zijn echter grote verschillen in de wijze waarop dit wordt vorm gegeven.

Doordat de juridische inrichting van een kerkgenootschap zo nauw samenhangt met de opvattingen over leiderschap en autoriteit wordt binnen kerkgenootschappen algemeen aangenomen dat de juridische regels die worden geformuleerd op basis van de religieuze opvattingen méér zijn dan alleen maar juridische regels. Aan de juridische structuur wordt een religieus gehalte toegekend. De vorm van de organisatie is dus onderwerp van geloof. Dit is sterk zichtbaar in de Rooms-katholieke Kerk, maar in feite speelt zich het in alle kerkgenootschappen af.

Op grond van deze opvatting bestaat binnen kerkgenootschappen een discipline die “kerkrecht” wordt genoemd. Dit is dus in beginsel voor elk kerkgenootschap verschillend. Ieder kerkgenootschap formuleert op basis van religieuze regels zijn organisatie en acht die “heilig”, want bepaald door God. Dit leidt ertoe dat binnen kerkgenootschappen de heersende opvatting is dat gewone juristen op grond van hun gebrek aan kennis van de religieuze achtergrond van de regels eigenlijk niet geschikt zijn om iets over de regels te kunnen zeggen. Men ziet dan ook dat de kerkelijke experts geen juristen, maar theologen zijn.

Ik heb in 1998 een onderzoek gedaan naar de verhouding tussen het kerkelijk recht en theologie. Het onderzoek gaat over de grondslagen waarop het kerkelijk recht rust. Dit onderzoek is als Thesis in Leuven aangeboden voor het verkrijgen van het licentiaat in het canonieke recht. De titel is: Canoniek recht en Theologie, een poging tot verzoening.

Op deze thesis ben ik in juni 1999 cum laude in Leuven afgestudeerd en heb ik de kerkelijke en burgerlijke graad van Licentiatus Iuris Canonici (L.I.C.). Dit staat gelijk aan een Masters (MA)

Het onderzoek heeft opgeleverd als juridische regels worden teruggebracht tot religieuze opvattingen er van de juridische begrijpelijkheid en toepasbaarheid niets overblijft. Juridische regels zijn en blijven juridische regels, ook als ze zijn geïnspireerd door een religieuze achtergrond. In feite is dit hetzelfde in de seculiere maatschappij. De rechtsregels zijn geïnspireerd door een mix van opvattingen die een filosofische en antropologische achtergrond hebben. Dat maakt de rechtsregels niet filosofisch of antropologisch. Het blijven gewoon rechtsregels in een juridisch kader.

Alleen als men deze opvatting gebruikt kan kerkelijk recht zinvol beoefend worden. Met deze insteek kunnen adviezen worden gegeven en teksten worden gemaakt die de toets van een juridische kritiek kunnen doorstaan. De religieuze achtergrond is en blijft een gegeven, maar die doet niet aan of af aan het wezenlijke juridische gehalte van de regelgeving.

Er is invoelingsvermogen voor de religieuze achtergrond nodig, maar die overheerst niet in het proces. De vertaalslag tussen religieuze achtergrond en juridische techniek is de specialiteit die ik beheers.